(→Bronnen) |
|||
Regel 27: | Regel 27: | ||
==Foto's== | ==Foto's== | ||
<gallery perrow="5"> | <gallery perrow="5"> | ||
− | Bestand: | + | Bestand:NL-MdbZA_991_38-7.jpg| [http://veeredronk.nl/wiki/Bestand:NL-MdbZA_991_38-7.jpg De Boomgaard bij café De Leste Stuver, 1819 uit: Kaarte boek van landen en weiden [te Gapinge] aankomende baas Willem Sibrants [...] door Andree, Mattheus, Nieuwerkerk, Middelburg] |
</gallery><br /> | </gallery><br /> | ||
==Naamgeving== | ==Naamgeving== |
Versie van 12 jun 2016 om 18:45
Een café of uitspanning dat tussen 1821 en 1831 was gevestigd te Zanddijk-Buiten. Het huidige adres is Driewerf 6 Gapinge.
Inhoud
Geschiedenis
1821
|
Julien Francois Jacques Gaubert en Petronella Maria Marchan Julien Francois Jacques Gaubert trouwt op 26 mei 1805 in Middelburg met Petronella Maria Marchan (zeeuwengezocht [1]) - wanneer op 4 januari 1821 in Zanddijk-Buiten overlijdt staat hij geregistreerd als tapper (zeeuwengezocht [2]). Petronella Maria Marchan hertrouwt op 24 december 1824 in Veere met Johannis van Campenhout en is op dat moment nog herbergierster (zeeuwengezocht [3]). Zij is vermoedelijk de laatste eigenaar van De Leste Stuver, want in 1832 is Joost Cornelis van den Broeke, arbeider van beroep, eigenaar en bewoner van de percelen C42 (huis en erf), C43 (boomgaard) en C44 (bos) (zeeuwengezocht [4]) en is er geen spoor meer van een herberg, café of uitspanning. |
Foto's
De Boomgaard bij café De Leste Stuver, 1819 uit: Kaarte boek van landen en weiden [te Gapinge aankomende baas Willem Sibrants [...] door Andree, Mattheus, Nieuwerkerk, Middelburg]
Naamgeving
Bijzonderheden
Jaap Looise schreef in De Wete van oktober 2003 een artikel over boerderij Meiwerf in het buurtschap Zanddijk-Buiten. Tijdens voorafgaand onderzoek was hij gestuit op het feit dat er zich volgens de overlevering in het buurtschap een cafe of uitspanning met de naam De Laatste Stuver bevond, waar gegoede Middelburgers met paard en koets aanlegden die met paard en koets een plezierritje maakte over Walcheren. Tot kort voor WO II gebruikten plaatselijke bewoners De Laatste Stuver nog als plaatsaanduiding - een van de woningen ter plaatse, op het adres Meiwerf 6 (Gapinge), heeft ook nu nog die naam.
Mooie verhalen
’t Is onbeschaámd, 1961
Een verhaal van Albert Prins
"Theo, de kleinzoon van opoe en opa, was in het bezit gekomen van zijn eerste auto. Dat Theo dat kon betalen! Hij moest vast een heel goeie baan hebben, anders kon hij dat nooit bekostigen, meende opoe in haar oude opvatting over geld en inkomen. De wereld om haar heen draaide toen al in een hogere versnelling dan ze voorheen gewend was. Op de uitnodiging voor een toertje op zaterdag daar wilde opoe wel op ingaan. Een zondags ritje zou ze resoluut van de hand hebben gewezen met het argument: “Zoiets doen wie nie op zondag.” Nu ze de boodschappen van zaterdag verzet had naar de vrijdag waren haar handen vrij voor een tochtje met Theo. Door haar omvangrijke klederdracht mocht opoe prominent voorin de auto zitten. Opa kroop op de achterbank, waar hij alle ruimte voor zichzelf kreeg.
Onderweg ging een wereld voor hen open. De uitstapjes die ze vroeger te voet, of per tram aflegden, ging nu veel vlugger. In korte tijd waren ze door dorpjes gereden waar ze nooit eerder waren geweest. Het landschap snelde voorbij, ze keken hun ogen uit. “Kiek,” zei opa plotseling, toen ze door Zanddijk bij Veere reden. “Daâr ‘ebbe we nog gewoond, é.” Opoe was het ontgaan, Theo reed ook zo snel. “Pel, pel,” hoorde Theo zijn opa op de achterbank zeggen; “Wâ’ is de wèreld toch groôt.” Theeuwes kon zijn ogen niet geloven wat in al die jaren was veranderd. Overal zag hij uitbreidingen in dorpen, nieuwe modernere huizen, grotere boerderijen, landbouwmachines van niet eerder geziene modellen, vergezichten tot aan Noord-Beveland. “De Veerse Diek,” vond opa een niet te bevatten wonder. “Dâ’, dat toch allemaâl meugeluk is, ‘t is nie’ te begriepe.’ En dâ’ je d’r zomaâr overeên kan riejen. ’t Is nie’ te geloôve.’ D’r moe’ toch wel held onder de mênse’ zitte,’ anders kan dâ’ toch nie.”’ Hij kwam er niet over uit. De wereld lag vol wonderen.
Voor de gezelligheid maakten ze een pauze bij een cafeetje ergens aan de kust. Dat was voor opoe ook nodig voor een heel andere noodzakelijke reden. Bij de ober bestelden er een kopje koffie met iets lekkers erbij. Opoe zat er wat ongemakkelijk bij. Ze had er nogal bezwaar van gemaakt op het terras te gaan zitten. “Op straât gaâ ‘k niks drienke, dâ’ doe’ ‘k tuus wel. Wâ’ zulle’ de mênse’ wel nie van mien dienke, dâ’ k in ’n café zit.” Opa maakte het niets uit, hij vond alles goed. Maar toen Theo tegen zijn grootmoeder vertelde, dat dit tegenwoordig heel gewoon is, gaf ze zich gewonnen.
Ze zaten heerlijk van het zonnetje te genieten. Vol verbazing keken opoe en opa naar al de mensen die langs hen voorbij wandelden, van wie ze niemand kende. Het waren vakantiegangers in de meest vreemde uitdossingen, die ook van hun vrije dag genoten. Opoe keek met afkeurende blik naar al die half uitgeklede dames, zoals ze die omschreef. Het ontging opoe niet dat de rokjes wel erg kort waren en de boezems er heel luchtig bij stonden. Opa ontging het evenmin, die vond het machtig mooi. Maar hij deed net alsof hij niets zag. Met een dikke sigaar zat hij zijn gemak de vooruitgang van de nieuwe tijd te bestuderen. Dat ontsnapte niet aan opoe’s aandacht en ze flapte eruit wat ze dacht. “Theeuwes, zit nie’ zoô naar al die bloôte’ meide’ te kieke, je wor’ daâr nog scheel van.” Opoe vond dat die meiden met zichzelf “te koôp liepe.” Daâr kom niks goeds van. Je zie alles zoo maâr zitte’, die meide’ vraâge’ om probleme. ’t Is onbeschaâmd ‘oe ze d’r bie loôpe.” Ze leefde nog in een vorige tijd, deze tijd ging haar veel te snel. Helaas kon ze in haar eentje het “verval” niet stuiten.
Ze moesten maar eens verder, want opoe wilde wel op tijd thuis zijn voor het avondeten. De ober kwam afrekenen. Theo wilde betalen. Hij had zijn grootouders
uitgenodigd, dus dat hoorde er ook bij. Maar opa zat ook al een tijdje zenuwachtig te schuifelen, met zijn hand van de ene in de andere broekzak. Ook hij wilde betalen. “k ‘Eb ook cente’ bie mien, ‘oor. Laât mien da’ noe maar betaâle, é.” Opa wilde Theo tegemoet komen in de kosten. Het was al mooi van Theo dat hij het ritje had aangeboden. “Neê, laât mien da’ noe betaâle’, ik éb jullie uutgenoôdig, dan wil ik ook betaâle’ drong Theo aan, door de kosten op zich te nemen.
Het was altijd al een gevoelige kwestie in de familie, wie, wanneer, wat zou betalen, of wanneer de afspraak gemaakt moest worden hoe hoofdelijk in de kosten gedeeld zou worden; “Bie ieder ’t ziene.” In dat geval ontstond een nerveuze onderhandeling. Eén van de gasten moest worden aangesteld als “penniegmeester.” De betrouwbaarste, meest intellectuele, dus de best geschoolde oom kreeg deze rol toebedeeld. Op papier, zo zichtbaar mogelijk voor iedereen, kwam de rekensom tot stand met de zuiverste uitkomst tot achter de komma. Oh wee, als geen afgerond getal de slotsom was. De ‘penniengmeester’ ging hieraan ‘verdiene.” Hier was instemming voor nodig. Het voordeel van dit systeem was wel dat je niemand hoefde te bedanken, je had immers zelf voor je aandeel in de feestvreugde betaald. Moeilijker werd de kwestie wanneer een gunsteling zich opwierp en joviaal alles voor zijn rekening nam. Het gevolg daarvan was dat de rest van het gezelschap opgescheept zat met bezwaard gemoed. De één keek de ander benauwd aan op een manier van, “Wie is de volgende keer aan de beurt?” Hoe goed ook bedoelt, de gulle gever schept wanorde in een dergelijke situatie. Bovendien moest het schuldgevoel worden verschoond met een welgemeend “dank-je-wel’ in combinatie met een ferme dankdruk. Dat was wel het minste waar de gulle betaler toch wel op rekende.
Nu Theo zijn grootouders een “mooi-dag-uit” had gegund, moest hij daarvoor toch worden beloond. Want voor wat, hoort wat. Die regel kon niet onverlet blijven. “Neê, laât mien da’ noe betaâle, t’ is mooi zat gewest.” Opa bleef op zijn standpunt. Demonstratief zat hij met zijn portemonnee in de hand. “Laât joe opa dâ’ noe maâr betaâle,’ opoe probeerde de kwestie in goede banen te leiden, ’t is al mooi geweest dâ’ jie ons ‘eb meegenome’.”
Opa zat er zuinigjes bij, hij kreeg het bonnetje onder ogen, zienderogen verbleekte hij. Was het zo duur geworden? “Tja opa, we leve in un andere tied, é,” merkte Theo droog op, die best zag waar zijn opa van schrok. Opa herstelde onmiddellijk, liet zich niet kennen, betaalde en nam het wisselgeld in ontvangst. De ober draalde nog wat, maar een fooitje was er niet bij. Hij hoefde toch alleen te betalen wat op het bonnetje stond! Een fooitje betalen had hij nog nooit gedaan.
Theeuwes stapte prompt op, het was mooi geweest. Voor rest van de dag was opa stil geworden. Beduusd zat hij achter in de auto, hij verwonderde zich niet meer spontaan over wereldwonderen. Theo moest niet zo gauw vragen, weer een toertje te maken. Het liep in de papieren."