Veere Dronk

De Oranjeboom

 

De Oranjeboom

Zuidstraat
4361 AH Westkapelle

 

Een herberg in de Zuidstraat te Westkapelle.


Geschiedenis

1771
Jacob Pieterse Lous en Elizabeth Gabriëlse

Jacob Pieterse Lous is de eerst bekende herbergier in De Oranjeboom, een herberg die al voor 1770 bestond - Lous drijft de herberg samen met echtgenote Elizabeth Gabriëlse.

1830
Pieter Jacobse Lous en Klara Jacobus Looijse

Van 1830 tot 1840 zitten zoon Pieter Jacobse Lous en echtgenote Klara Jacobus Looijse in de herberg.

1840
Elizabeth Lous en Gerrit van Sighem

Dochter Elizabeth Lous en echtgenoot Gerrit van Sighem zitten vanaf 1840 in de herberg. Wanneer Elizabeth Lous in 1853 overlijdt zet Van Sighem de herberg voort, maar hij moet in 1858 noodgedwongen vertrekken, omdat de zaak wordt verkocht. De herberg was het eigendom van Elizabeth Lous' moeder en die overleed in 1858.

1858
Lourus den Hollander

In 1858 zit Lourus den Hollander in De Oranjeboom - hij koopt de herberg voor de aanzienlijke som van 8100 gulden van de erven Lous - twee jaar later staat hij nog geregistreerd als herbergier (zeeuwengezocht [1]).

1861
Willem Minderhoud en Johannna Krijger

Van 1861 tot 1889 zitten Willem (van Noute) Minderhoud en echtgenote Johannna Krijger in De Oranjeboom.

1889
Andries van Rooijen en Adriana Minderhoud

In maart 1889 koopt H. van Rooijen De Oranjeboom voor fl. 5.120,-- - zoon Andries en echtgenote Adriana Minderhoud gaan de herberg runnen. Andries van Rooijen (Ries van Rôôie Neele) is de laatste eigenaar van De Oranjeboom, want op 1 mei 1923 sluit hij de zaak.

Foto's

Meer afbeeldingen zijn te vinden op De Oranjeboom /fotos.


Naamgeving

Bijzonderheden

  • In Westkapelle kwamen in 1787 aanhangers van het Oranjehuis samen in herberg De Oranjeboom.
  • Willem den Hollander, de broer van Lourus, zat in De Vriendschap (2).

Mooie verhalen

Oranje boven in de Oranjeboom (Rob 13 januari 2016)

We schrijven 1778, een roerig jaar in Westkapelle waar men vasthield aan het zingen van psalmen op het metrum van Petrus Datheen. Een jaar eerder had de overheid een nieuwe manier van zingen verordonneerd, maar velen gingen voor dat zingen de kerk uit. Men gooide in Wasschappel de kont tegen de krib en belegde menige vergadering in herberg de Oranjeboom. De Oranjeboom stond op de hoek van de Kapelle en de Bartstraat. Jakob Lous en echtgenote Elizabeth Gabriëlse zwaaiden er de scepter. De zaak liep hoog op en Westkappelaar IJsbrand Burggraaf werd gearresteerd. Hij werd op 27 oktober 1778 vrijgelaten en trakteerde zijn stadsgenoten in de Oranjeboom op een ‘drinkpenning’. Het verhaal kreeg nog een onverwacht staartje, want twee weken later verscheen een bende van 80 ruiters en soldaten. Lourens Caland, Willem Lous en Izak Verstraate werden gearresteerd en op water en brood gezet in de Campveerse Toren. In mei 1779 werden Caland en Verstraate gegeseld en vervolgens verbannen. Lous werd met een bord, waar het woord ‘oproermaker ‘op stond geschreven, te pronk gezet en daarna ook verbannen.

Jakob en Elizabeth zaten in de Franse tijd nog steeds in de Oranjeboom. Ze werden in 1795 gesommeerd de naam van de herberg te veranderen en dat op het uithangbord kenbaar te maken. Jakob liet de oranjeappels die het bord sierden overschilderen en Oranjeboom werd Vrijheidsboom, zo meldde de Middelburgsche Courant. Willem Gabriëlse schreef in zijn prachtige terugblik ‘’t oude Westkappelse leefpatroon’ dat de Oranjeboom de Meiboom werd en ik vaar blind op ‘Willem de Redder’. In 1830 kwamen zoon Pieter Lous en echtgenote Klara Looijse in de zaak, die dan weer gewoon de Oranjeboom heet; oranje boven. Zij werden in 1840 opgevolgd door dochter Elizabeth Lous en echtgenoot Gerrit van Sighem. Lourus den Hollander kocht in 1858 de Oranjeboom van de erven Lous voor de aanzienlijke som van 8100 gulden. Huibregt van Rooijen kocht de herberg in 1889 aan voor de gekelderde prijs van 5120 gulden. Hij ging zelf echter niet in de zaak, maar liet dat over aan zijn zoon Andries ‘Riêsje van Ronneele’ van Rooijen en schoondochter Adriana Minderhoud.

Bovengetekende krijgt vaak ‘oendurvleis’, oftewel kippenvel, wanneer hij bronnenonderzoek naar Westkapelle doet. Niet zo gek natuurlijk, als je weet dat Wasschappel in 1223 stadsrechten kreeg, amper zes jaar later dan Middelburg. Maar goed, terug naar de Oranjeboom dat vanaf het prille begin het honk was van de dijkwerkers. De bende rijswerkers en de ‘elfde bende’ waren honkvast en verkasten niet naar een andere herberg. In de Oranjeboom werden de lonen uitbetaald en dan nam men weleens een mokje jenever op de goede afloop. In 1923 maakte Andries van Rooijen bekend dat hij met ingang van 1 mei de deuren van ‘Café, Logement en Stalling, genaamd: Oranjeboom’ zou sluiten. Hij bedankte ‘voor het genoten vertrouwen, gedurende 34 jaren ondervonden.’ Het vreemde is dat Gabriëlse in ‘’t oude Westkappelse leefpatroon’ schrijft dat de Oranjeboom aan het eind van de mobilisatiejaren 1914-1918 in vlammen op gaat. Wie het weet mag het zeggen.

't Oude Westkappelse leefpatroon

Willem Gabriëlse vertelt in zijn onvolprezen boek 'T oude Westkappelse leefpatroon het volgende over De Oranjeboom:

"De tweede herberg vanaf de zeedijk, 'De Oranjeboom', was evenals het Kasteel, zeer oud. Tijdens de Franse revolutie moest die naam in opdracht van de bezettende macht worden verwijderd. Er werd 'De Meiboom' van gemaakt, hetgeen de goedkeuring van de Fransen kon wegdragen. Toen Nederland vanonder het Franse juk kwam, werd al spoedig de oude naam weer gebruikt. Weer prijkte 'De Oranjeboom' op het uithangbord. De laatste eigenaar was Andries van Rooijen (Ries van Rôôie Neele), die zoals de meeste toenmalige herbergiers, ook kleinlandbouwer was. Aan het eind van de mobilisatiejaren 1914-1918 ging het bedrijf in vlammen op en is niet meer herrezen."

Uit: "Ter Herinnering, Bevindingsweg en gevangenschap" van Cornelis de Korte, Landman onder Mariekerke, In het eiland Walcheren, Gevangen gezet 1778 en 1779 naar aanleiding van de invoering van de nieuwe Psalmen.

"Toen ik op de markt [te Middelburg] kwam, kwamen er enige boeren bij mij en vroegen mij of het waar was, dat ik een brief van Westkapelle ontvangen had. Ik zei: ja! Zij zeiden tot mij, dat ik niet uit de stad moest gaan, want dat ik eerst in de Segeerstraat bij die tabaksverkoper, zijnde een Waal, moest wezen; aldaar zouden mensen zijn die mij spreken moesten. Ik zei: "het is wel." Toen ik mijn dingen gedaan had, ging ik daar naar toe. Toen ik daar kwam waren er veel mensen in dat huis. Zij vroegen mij of ik een brief van Westkapelle had en of de inhoud was om naar ginder [daarheen] te komen. Ik zei: "ja, en dat wel met ons drieën of vieren." Wij namen dan een besluit om van elk dorp naar Westkapelle te gaan en in de Oranjeboom, zijnde een herberg, bij elkander te komen.

Die dag daar zijnde, op welken wij verzocht waren te komen, regende het zo hard, dat het niet was te doen om ver te gaan, zodat ik dacht dat er bijna geen mens zou geweest zijn. We gingen nochtans door al die regen met z'n drieën of vieren naar Westkapelle toe, daar wij verzocht waren. Daar gekomen zijnde, ging ik alleen naar de burgemeester en zei hem: "wat wij besloten hadden, maar dat ik dacht dat er bijna niemand zou geweest zijn, daar het zo buitengewoon geregend had, maar dat ik het niet wist, want dat ik eerst hierheen ge¬komen was zonder vooraf naar de Oranjeboom te gaan. Maar nu er zoveel waren, wat te doen? Want ik dacht dat de veelheid niet zou stichten om allen naar het stadhuis komen; nadat ik W. Wisse daarover gesproken had en dat hij enige aanmerkingen gemaakt had, daar ik met mijn drie of vier gedeputeerden verzocht ben. Dus burgemeester, wij komen niet als gedeputeerden, maar als vrienden op uw verzoek, zodat gij ons geen deputatie vragen moet als wij op het stadhuis komen, want wij hebben er geen en als gij dat van plan zijt, komen wij niet; want dan zouden wij denken dat er listen in zijn." Toen zei de burgemeester: "neen, Korte, listen zijn er niet in. Ik heb dat in oprechtheid laten doen, zonder eens nauwkeurig op dat woord te denken; wees niet ongerust. Maar wat gij zo-even zei, dat veel¬heid niet zou stichten, dat geloof ik ook, want zij kunnen niet allen gelijk spreken; en dat wij naar het voorbeeld van Vlissingen gedaan hebben om ons te verzoeken. Daar waren ook nog enige van de burgers en ook nog enige van de landzaten [boeren], doch hoe minder hoe beter denk ik. Doch schikt gij het, zoals gij 't beste kunt. Ik heb het college laten beleggen om die ure; kom dan maar, dan zal ik u wachten. Laat het dan maar zeggen door de bode dat gij daar zijt, dan zullen wij u door de bode laten verzoeken om boven te komen, zo gauw als wij maar kunnen."

Van de burgemeester ben ik naar de Oranjeboom gegaan, waar ik veel volk vond, boven mijn verwachting wegens de regen. Toen ging ik zeggen, hoe ik met de burgemeester gesproken had. Daar waren er enigen die wilden, dat wij allen naar het stadhuis zouden gaan. Die nu voor waren, dat er weinigen zouden gaan, zeiden tot de anderen: "wij kunnen ook wel mee gaan naar het stadhuis, al gaan wij niet naar boven om met hen te spreken." Dus kreeg ik het zover, dat er maar enigen wilden gaan om met hen te spreken, drie van de burgers en drie van de boeren, zijnde: Izaäk Verstrate, Lourens Kaland en Willem Lous. En van de boeren C. de Korte, W. Wisse en L. Ingelse.

Dat besluit genomen zijnde, kwam de tijd aan, die de burgemeester besteld had te komen. Toen zijn wij met een menigte naar het stadhuis gegaan. Daar gekomen, lieten wij door de bode zeggen, dat wij er waren. Toen zijn wij terstond binnen verzocht. Wij gingen met ons zessen, zo-even genoemd. Nadat wij elkander wederzijds gegroet hadden, zei de Baljuw Beekman iets tot ons, maar ik verstond hem niet, zodat ik niet weet wat hij zei. Maar de burgemeester nam het woord en vroeg ons, wat van ons verlangen was. Dat kwam bij mij wonderlijk voor, ik zei: "burge¬meester, wij hebben niets te verzoeken; gij weet immers wel, dat ik een brief ontvangen heb om naar hier te komen en gij weet immers wel dat wij vandaag met elkander daarover nog gesproken hebben." En ik herhaalde nog iets van ons gesprek. Hij zei: "ja, nu weet ik het wel, nu gij het zegt. Het is dan over de zaak van Izebrand, waar wij met elkander eens over gesproken hebben. Gij hebt mij gezegd, dat er bij velen ongenoegen is over ons doen met die man, daar wij geen reden geven van ons doen. Moeten wij dat aan ulieden doen?" Ik zeide, "neen, wij zijn geen rechters, maar wilt gij het doen, het zou ons tot blijdschap zijn en tot geruststelling voor anderen." "Willen wij het doen?", vroeg de burgemeester aan rechtsgeleerden of aan 's Heeren Staten. Ik zei daarop, "wat mij betreft, van harte ja tegen de laatste, want die zijn naast God onze rechters."

In november 1877 werd De Korte gearresteerd bij herberg 't Wafeltje waarna hij enige maanden doorbracht in het Gravensteen in Middelburg.

Adres en contactgevens

Zuidstraat Westkappele.

Externe links

Bronnen